krielkip
- kriel·kip
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | krielkip | krielkippen |
verkleinwoord | krielkipje, krielkippetje | krielkipjes, krielkippetjes |
de krielkip v
- (landbouw) hoen uit een ras dat niet groot wordt
- (scheldwoord) klein persoon
- Kleine mensen vinden het niet leuk om "krielkip" genoemd te worden.
- In die ren zitten enkel krielkippen.
1. een klein soort kip
2. een klein persoon
- Het woord krielkip staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "krielkip" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
78 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ krielkip op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be