• kop·stem
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘falset’ voor het eerst aangetroffen in 1885 [1]
  • samenstelling van  kop  en  stem  [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord kopstem kopstemmen
verkleinwoord

de kopstemv / m [3]

  1. (muziek) de hoogste zangstem
    • Er viel dus nog wel wat te halen voor Boris Titulaer, zoon van de Venlose zanger en zangpedagoog Gé Titulaer. Maar in een andere hoek, en met de juiste muziekmensen. Want zijn zang? Eigenlijk onberispelijk. In de zoetgevooisde soulhoek was Boris met zijn wendbare kopstem, smekende buigingen en zwoele intensiteit direct een opvallend talent die zijn Limburgse zachte g als boter liet smelten in zijn Engelstalige dictie.[4] 
  2. (politiek) stem op iemand anders dan de lijsttrekker
    • Sandy Evrard, burgemeester van Mesen, kon met zijn 417 voorkeurstemmen op de stem van 61,69 procent van de inwoners van Mesen rekenen. Hiermee is hij de populairste burgemeester van Vlaanderen in eigen stad. Op de achttiende plaats staat Dirk Walraet, burgemeester van Spiere-Helkijn. 504 inwoners gaven de man een kopstem, goed voor 32,77 procent van de Spiere-Helkijnse bevolking. In Lendelede behaalde Carine Dewaele 1.361 gekleurde bolletjes, wat haar met de stem van 29,67 procent van de inwoners naar de 32ste plaats brengt in het lijstje.[5]  
95 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[6]