kompel
- kom·pel
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘mijnwerker’ voor het eerst aangetroffen in 1948 [1]
- Afkomstig van het Limburgse koempel en van het Duitse Kumpel (vriend of kameraad). Verwant met kompaan.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kompel | kompels |
verkleinwoord | kompeltje | kompeltjes |
de kompel m
- (beroep) een persoon die werkzaam is in de mijnbouw
- Bij de instorting van de mijn verongelukten éénentwintig kompels.
1. een persoon die werkzaam is in de mijnbouw
- Het woord kompel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kompel" herkend door:
72 % | van de Nederlanders; |
67 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "kompel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be