• koes

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als tussenwerpsel

koes!

  1. (verouderd) uitroep naar een dier om een kalme houding in te nemen zonder geluid voort te brengen
     Geblaf dat samen met geblaat de nacht verscheurde. Stil Kunera, koes! schreeuwde hij, veel te luid.[4]
  • koest (meer gangbare uitspraakvariant)
stellend
onverbogen koes
verbogen -

koes

  1. (informeel) in kalme houding, zonder geluid voort te brengen (alleen predicatief gebruikt)
     Mijn braaf lieveken, wees nu stil en gehoorzaam. Geef me een kus en houd u koes bij ouwe Ivo.[5]
20 % van de Nederlanders;
18 % van de Vlamingen.[6]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. koes op website: Etymologiebank.nl
  4.   Weblink bron De eerste tocht van Aeneas in: Dietsche Warande en Belfort., jrg. 126 nr. 9 (november 1981), Standaard Uitgeverij, Antwerpen, p. 657
  5.   Weblink bron
    Herman Teirlinck
    Zomerwinden in: Nieuw Vlaams Tijdschrift., jrg. 32 nr. 4 (mei/juni 1979), Manteau, Antwerpen, p. 302 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren  
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


stamtijd
infinitief voltooid
deelwoord
koes
gekoes
volledig

koes

  1. wegduiken, dekking zoeken, wegdeinzen
    «Wie sal nie koes onder ’n verbale loesing waarin jy onder meer van ’n “verraderlikheid” en die “misbruik van kinders” vir politieke en kommersiële doeleindes uitgeskel word nie?»
    Wie zal niet wegdeinzen onder een verbaal pak slaag waarin jij onder meer van "verraderlijkheid" en "kindermisbruik" uitgescholden wordt voor politieke en commerciële doeleinden?[1]
  • Ook: koets
  1. Henry Jeffreys, die Burger 23 jan 2013