• koest
  • van Frans couche toi "ga liggen"', in de betekenis van ‘tussenwerpsel: rustig!’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1722 [1][2][3]

koest!

  1. uitroep naar een dier om een kalme houding in te nemen zonder geluid voort te brengen
    • De hond begon te blaffen. "Koest!" riep zijn baasje, en meteen was het weer stil. 
  • koes (minder gangbare uitspraakvariant)
stellend
onverbogen koest
verbogen

koest

  1. rustig, stil
    • Nadat de voetballer een gele kaart had gekregen, wist hij dat hij zich moest koest houden. 
  • Omdat "-stst" moeilijk is uit te spreken en te verstaan kan voor de overtreffende trap beter de omschrijving met meest worden gebruikt. [4] [5]
  • koes (minder gangbare uitspraakvariant)
  • zich koest houden
97 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[6]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. koest op website: Etymologiebank.nl
  3. "koest" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  4.   Weblink bron
    W. Haeseryn e.a.
    “6.4.3.1.2 Omschrijving van de trappen van vergelijking met meer en meest.” (januari 2019), punt 4 op e-ans.ivdnt.org (Algemene Nederlandse Spraakkunst)
  5.   Weblink bron “Omschreven trappen van vergelijking (algemeen)”, punt 3. op taaladvies.net (Nederlandse Taalunie)
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be