koersdaling
  • koers·da·ling
enkelvoud meervoud
naamwoord koersdaling koersdalingen
verkleinwoord

de koersdalingv

  1. (economie) het minder waard worden van aandelen, effecten of valuta op de beurs
     In wat voor impuls had ik Tonio die vrijdagavond zo nadrukkelijk omhelsd, zomaar op straat? Ik kon nu gemakkelijk beweren dat ik daar en toen afscheid had genomen van de levende Tonio - maar dan zou ik op de een of andere manier voorkennis moeten hebben gehad van het naderende noodlot, zoals malafide beursspeculanten handelden met voorkennis van een ophanden zijnde koersdaling of -stijging.[2]
     Bijna 30.000 Nederlandse beleggers handelden tussen januari en maart in het aandeel van GameStop. Dat meldt de Autoriteit Financiële Markten (AFM) na een analyse. De gamewinkelketen was in die periode onderdeel van een wereldwijde beursgekte tussen kleinere beleggers en grote institutionele beleggers, die laatsten speculeerden op een koersdaling.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij  , ISBN 9789023467014
  3.   Weblink bron “Bijna 30.000 Nederlanders deden mee in GameStop-hype” (09-06-2021), NOS