• klim·mend
vervoeging van: klimmen
verbogen vorm: klimmende

klimmend

  1. onvoltooid deelwoord van klimmen
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen klimmend klimmender klimmendst
verbogen klimmende klimmendere klimmendste
partitief klimmends klimmenders -

klimmend

  1. bezig met te stijgen; bezig met te klauteren
    • Rennende en klimmende agenten, een politiehelikopter met zoeklicht, een speurhond, twee ‘boeven’ en een boze ondernemer die de ruit van een vluchtauto inslaat: een achtervolging door de Apeldoorns nieuwbouwwijk Zuidbroek was vrijdagavond ronduit spectaculair. [1] 
    • Na een aantal edities van het springkussenfestijn in de Eusebiuskerk in Arnhem en in het Honigcomplex in Doetinchem, is nu de Lebuinuskerk in Deventer aan de beurt. Geen achteraf gymzaaltje dus, maar gewoon de grote kerk van Deventer. Bijzonder, want als je denkt aan een druk springkussenfestival met rennende, schreeuwende en klimmende kinderen, denk je niet gelijk aan een kerk als locatie. [2] 
  2. bezig met in omvang of hoogte toe te nemen