Een handvol kleingeld

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • klein·geld
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kleingeld -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het kleingeldo

  1. geld in kleine coupures, vooral in munten
    • Hij heeft altijd wel kleingeld in zijn zakken zitten. 
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen