kleingeld
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- klein·geld
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van klein en geld [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kleingeld | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
het kleingeld o
- geld in kleine coupures, vooral in munten
- Hij heeft altijd wel kleingeld in zijn zakken zitten.
Vertalingen
1. geld in kleine coupures, vooral in munten
Gangbaarheid
- Het woord kleingeld staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kleingeld" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ kleingeld op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be