klaploper
- klap·lo·per
- In de betekenis van ‘profiteur’ voor het eerst aangetroffen in 1699 [1]
- afgeleid van klaplopen met het achtervoegsel -er [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | klaploper | klaplopers |
verkleinwoord | - | - |
- iemand die profiteert van andermans goedheid
- ▸ Het was absoluut mijn beurt om Lena ergens voor uit te nodigen, het liefst de bioscoop, anders zou ik een soort klaploper bij haar thuis worden.[4]
1.
- Het woord klaploper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "klaploper" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "klaploper" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ klaploper op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044632767
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be