Kerselaren (1) in bloei.
Een plank van kerselaar (2).
  • ker·se·laar
  • afgeleid van kers met het invoegsel -e- met het achtervoegsel -laar
enkelvoud meervoud
naamwoord kerselaar kerselaars
kerselaren
verkleinwoord kerselaartje kerselaartjes

de kerselaarm

  1. (België) (plantkunde) een boom uit het geslacht Prunus
  2. (België) het hout van een boom uit het geslacht Prunus
36 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be