• kei·zer·snee
enkelvoud meervoud
naamwoord keizersnee keizersneeën
verkleinwoord keizersneetje keizersneetjes

de keizersneev / m

  1. (informeel) bevalling met behulp van een operatie
     Ze vertelt over een kennis die over twee weken een keizersnee gepland heeft staan.[4]
     Het was niet zijn lichaam dat de komende zes maanden door een ander mens zou worden bezet en uiteindelijk opnieuw geopereerd zou moeten worden, omdat ze na de twee eerdere keizersneeën deze keer zeker met een keizersnee zou moeten bevallen.[5]
     Al die welvaartstypes die met hun blote aambeien over hun zadels schuren, terwijl de bierbuiken vlak boven de stang klotsen en de keizersneetjes glimlachen naar de bloeiende brandnetels.[6]
   1. zie: keizersnede   
98 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[7]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. keizersnee op website: Etymologiebank.nl
  3. "keizersnee" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  4.   Weblink bron
    Esther Wittenberg
    “Dagboek uit Brabant: ‘We worden steeds verder teruggedrongen in onze huizen’” (14 maart 2020) op nrc.nl  
  5.   Weblink bron “In het voetspoor van zijn vader” (2021), Luitingh-Sijthoff B.V.,, ISBN 9789024592425, hfst. 16
  6.   Weblink bron
    Youp van ’t Hek
    “Bianca” (24 april 2004) op nrc.nl  
  7.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be