• kas·tie
enkelvoud meervoud
naamwoord kastie -
verkleinwoord - -

het kastieo

  1. (sport) balsport die enigszins lijkt op honkbal
    • Meester Van de Wilgen haalde de benodigdheden voor het kastie van zijn fiets. Bij dit spel slaagde ik er zelden in het keiharde rubberen balletje het veld in te slaan. [4]
37 % van de Nederlanders;
10 % van de Vlamingen.[5]