• kas·tan·je
enkelvoud meervoud
naamwoord kastanje kastanjes
verkleinwoord kastanjetje kastanjetjes

de kastanjev / m

  1. (plantkunde) Castanea   loofboomsoort die vooral inheems is in subtropische gebieden
    • De Enschedese boomverkiezing op www.boomverkiezing.nl is gewonnen door drie 80 jaar oude moeraseiken aan de Papaverstraat in de Laares. Nummer twee werd de uitgegroeide kastanje aan de Deurningerstraat. De grootste mammoetboom van Twente in het Ledeboerpark werd derde. Er werden meer dan 400 stemmen uitgebracht. [3] 
  2. (plantkunde) eetbare vrucht van de betreffende boom
  • De kastanjes voor iemand uit het vuur halen
Iemand anders het gevaarlijke werk laten doen
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]