kapotvriezen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van kapotvriezen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		kapotvriezen			kapot te vriezen
	toekomend		zullen kapotvriezen kapot zullen vriezen			te zullen kapotvriezen kapot te zullen vriezen
voltooid	tegenwoordig		zijn kapotgevroren			te zijn kapotgevroren
	toekomend		kapotgevroren zullen zijn			kapotgevroren te zullen zijn
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	kapotvriezend		kapotgevroren			ev. vries kapot	mv. verouderd vriest kapot	vrieze kapot (bijzin) kapotvrieze
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	vries kapot	vriest kapot	vriest kapot	vriest kapot	vriest kapot	vriezen kapot	vriezen kapot	vriezen kapot
verleden (o.v.t.)	vroor kapot	vroor kapot	vroor kapot	vroor kapot	vroor kapot	vroren kapot	vroren kapot	vroren kapot
toekomend (o.t.t.t.)	zal kapotvriezen	zult/zal kapotvriezen	zult/zal kapotvriezen	zult kapotvriezen	zal kapotvriezen	zullen kapotvriezen	zullen kapotvriezen	zullen kapotvriezen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou kapotvriezen	zou kapotvriezen	zou(dt) kapotvriezen	zoudt kapotvriezen	zou kapotvriezen	zouden kapotvriezen	zouden kapotvriezen	zouden kapotvriezen
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	kapotvries	kapotvriest	kapotvriest	kapotvriest	kapotvriest	kapotvriezen	kapotvriezen	kapotvriezen
verleden (o.v.t.)	kapotvroor	kapotvroor	kapotvroor	kapotvroor	kapotvroor	kapotvroren	kapotvroren	kapotvroren
toekomend (o.t.t.t.)	zal kapotvriezen kapot zal vriezen	zult/zal kapotvriezen kapot zult/zal vriezen	zult/zal kapotvriezen kapot zult/zal vriezen	zult kapotvriezen kapot zult vriezen	zal kapotvriezen kapot zal vriezen	zullen kapotvriezen kapot zullen vriezen	zullen kapotvriezen kapot zullen vriezen	zullen kapotvriezen kapot zullen vriezen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou kapotvriezen kapot zou vriezen	zou kapotvriezen kapot zou vriezen	zou(dt) kapotvriezen kapot zou(dt) vriezen	zoudt kapotvriezen kapot zoudt vriezen	zou kapotvriezen kapot zou vriezen	zouden kapotvriezen kapot zouden vriezen	zouden kapotvriezen kapot zouden vriezen	zouden kapotvriezen kapot zouden vriezen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben kapotgevroren	bent kapotgevroren	bent/is kapotgevroren	zijt kapotgevroren	is kapotgevroren	zijn kapotgevroren	zijn kapotgevroren	zijn kapotgevroren
verleden (v.v.t.)	was kapotgevroren	was kapotgevroren	was kapotgevroren	waart kapotgevroren	was kapotgevroren	waren kapotgevroren	waren kapotgevroren	waren kapotgevroren
toekomend (v.t.t.t.)	zal kapotgevroren zijn	zal/zult kapotgevroren zijn	zult/zal kapotgevroren zijn	zult kapotgevroren zijn	zal kapotgevroren zijn	zullen kapotgevroren zijn	zullen kapotgevroren zijn	zullen kapotgevroren zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou kapotgevroren zijn	zou kapotgevroren zijn	zou/zoudt kapotgevroren zijn	zoudt kapotgevroren zijn	zou kapotgevroren zijn	zouden kapotgevroren zijn	zouden kapotgevroren zijn	zouden kapotgevroren zijn