Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kad·disj
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Jiddisch, in de betekenis van ‘gebed ter herdenking van een dode’ voor het eerst aangetroffen in 1832 [1]
  • het Hebreeuws קדיש (kaddiesj) "kaddisj", dat weer komt van Aramees קדיש (kaddiesj) "heilig" [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord kaddisj kaddisjen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de kaddisjv / m

  1. (religie) een joods gebed waarin Gods naam wordt geheiligd, onder meer uitgesproken bij het begraven en herdenken van overledenen
  2. (religie) aanduiding voor de zoon die de kaddisj bij de begrafenis en herdenking van zijn vader uitspreekt
Schrijfwijzen
  • Kaddiesj (volgens de spelling van Sofeer die dichter bij het Hebreeuws blijft dan de officiële spelling)[4]
  • Kaddesj (Jiddisj)
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  1. «Zeg maar kaddisj.»
    Zand erover.
Vertalingen

Gangbaarheid

38 % van de Nederlanders;
32 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen