• ka·bi·nett
  • Afkomstig van het Engelse zelfstandige naamwoord cabin of het Franse zelfstandige naamwoord cabine, die van het Latijnse zelfstandige naamwoord capanna (= hut) komen
  • Verwant met het Noorse zelfstandige naamwoord kabin
Naar frequentie > 50000
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   kabinett     kabinettet     kabinett
kabinetter  
  kabinetta
kabinettene  
genitief   kabinetts     kabinettets     kabinetts
kabinetters  
  kabinettas
kabinettenes  

kabinett, o

  1. (bouwkunde) kabinet, vertrek, zijkamertje
  2. (meubel) kabinet, kunstkabinet, rariteitenkabinet (grote, hoge, houten kast met deuren en laden)
  3. (meubel) kabinet, kabinetkast
  4. (kunst) kabinet, toonkamer (verzameling van kunstvoorwerpen)
  5. (politiek) kabinet, regering (alle ministers en de premier samen)

kabinett, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van kabinett


  • ka·bi·nett
  • Afkomstig van het Engelse zelfstandige naamwoord cabin of het Franse zelfstandige naamwoord cabine, die van het Latijnse zelfstandige naamwoord capanna (= hut) komen
  • Verwant met het Nynorske zelfstandige naamwoord kabin
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   kabinett     kabinettet     kabinett     kabinetta  

kabinett, o

  1. (bouwkunde) kabinet, vertrek, zijkamertje
  2. (meubel) kabinet, kunstkabinet, rariteitenkabinet (grote, hoge, houten kast met deuren en laden)
  3. (meubel) kabinet, kabinetkast
  4. (kunst) kabinet, toonkamer (verzameling van kunstvoorwerpen)
  5. (politiek) kabinet, regering (alle ministers en de premier samen)

kabinett, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van kabinett