kaalvreten/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van kaalvreten
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		kaalvreten			kaal te vreten
	toekomend		zullen kaalvreten kaal zullen vreten			te zullen kaalvreten kaal te zullen vreten
voltooid	tegenwoordig		hebben kaalgevreten			te hebben kaalgevreten
	toekomend		kaalgevreten zullen hebben			kaalgevreten te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	kaalvretend		kaalgevreten			ev. vreet kaal	mv. verouderd vreet kaal	vrete kaal (bijzin) kaalvrete
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	vreet kaal	vreet kaal	vreet kaal	vreet kaal	vreet kaal	vreten kaal	vreten kaal	vreten kaal
verleden (o.v.t.)	vrat kaal	vrat kaal	vrat kaal	vrat kaal	vrat kaal	vraten kaal	vraten kaal	vraten kaal
toekomend (o.t.t.t.)	zal kaalvreten	zult/zal kaalvreten	zult/zal kaalvreten	zult kaalvreten	zal kaalvreten	zullen kaalvreten	zullen kaalvreten	zullen kaalvreten
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou kaalvreten	zou kaalvreten	zou(dt) kaalvreten	zoudt kaalvreten	zou kaalvreten	zouden kaalvreten	zouden kaalvreten	zouden kaalvreten
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	kaalvreet	kaalvreet	kaalvreet	kaalvreet	kaalvreet	kaalvreten	kaalvreten	kaalvreten
verleden (o.v.t.)	kaalvrat	kaalvrat	kaalvrat	kaalvrat	kaalvrat	kaalvraten	kaalvraten	kaalvraten
toekomend (o.t.t.t.)	zal kaalvreten kaal zal vreten	zult/zal kaalvreten kaal zult/zal vreten	zult/zal kaalvreten kaal zult/zal vreten	zult kaalvreten kaal zult vreten	zal kaalvreten kaal zal vreten	zullen kaalvreten kaal zullen vreten	zullen kaalvreten kaal zullen vreten	zullen kaalvreten kaal zullen vreten
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou kaalvreten kaal zou vreten	zou kaalvreten kaal zou vreten	zou(dt) kaalvreten kaal zou(dt) vreten	zoudt kaalvreten kaal zoudt vreten	zou kaalvreten kaal zou vreten	zouden kaalvreten kaal zouden vreten	zouden kaalvreten kaal zouden vreten	zouden kaalvreten kaal zouden vreten
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb kaalgevreten	hebt kaalgevreten	hebt/heeft kaalgevreten	hebt kaalgevreten	heeft kaalgevreten	hebben kaalgevreten	hebben kaalgevreten	hebben kaalgevreten
verleden (v.v.t.)	had kaalgevreten	had kaalgevreten	had kaalgevreten	hadt kaalgevreten	had kaalgevreten	hadden kaalgevreten	hadden kaalgevreten	hadden kaalgevreten
toekomend (v.t.t.t.)	zal kaalgevreten hebben	zal/zult kaalgevreten hebben	zult/zal kaalgevreten hebben	zult kaalgevreten hebben	zal kaalgevreten hebben	zullen kaalgevreten hebben	zullen kaalgevreten hebben	zullen kaalgevreten hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou kaalgevreten hebben	zou kaalgevreten hebben	zou/zoudt kaalgevreten hebben	zoudt kaalgevreten hebben	zou kaalgevreten hebben	zouden kaalgevreten hebben	zouden kaalgevreten hebben	zouden kaalgevreten hebben