juninacht
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ju·ni·nacht
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van juni zn en nacht zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | juninacht | juninachten |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de juninacht m
- een van de korte nachten in de maand juni
- ▸ ,,Komt de minimumtemperatuur in een heel etmaal in De Bilt boven 19.4 graden uit, dan beleven we de warmste juninacht sinds het begin van de metingen in 1901.”[1]
- ▸ Als het een avond in november was geweest, waren ze gewoon naar bed gegaan zodra de laatste gasten waren vertrokken. Maar deze witte juninachten waren, volgens Ingeborg, onmogelijk te weerstaan, hoe moe je ook was.[2]
Hyperoniemen
Hyponiemen
Synoniemen
- januarinacht, februarinacht, maartnacht, aprilnacht, meinacht, juninacht, julinacht, augustusnacht, septembernacht, oktobernacht, novembernacht, decembernacht
Gangbaarheid
- Het woord juninacht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “Bereid je maar vast voor: zeldzaam warme plakkerige nachten op komst” (22-06-2019), Tubantia
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044625691