• ju·li·maand
enkelvoud meervoud
naamwoord julimaand julimaanden
verkleinwoord

de julimaandv / m

  1. (tijdrekening) de zevende maand van een kalenderjaar, een van de zomermaanden
     Het dreigt de droogste en warmste julimaand ooit te worden. 'We krijgen een mediterraans klimaat,'zei haar dochter laatst. Aanstellerij, het is een doodgewone Hollandse zomer alleen warmer en droger dan anders.[2]
     "Veel mensen denken dat het in Nederland allemaal wel meevalt, maar de Nederlandse hitte van juli 2006 was de op drie na dodelijkste ramp van dat jaar, wereldwijd. Er overleden toen duizend mensen meer dan in een gemiddelde julimaand", zegt Maarten van Aalst, directeur van het Klimaatcentrum van het Rode Kruis.[3]

januarimaand, februarimaand, maartmaand, aprilmaand, meimaand, junimaand, augustusmaand, septembermaand, oktobermaand, novembermaand, decembermaand

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Carla de Jong
    “Geheim leven” (2019), Ambo Anthos, ISBN 9789026346132
  3.   Weblink bron “Rode Kruis: gemeenten moeten lokaal hitteplan maken voor kwetsbare mensen” (17-07-2019), NOS