• de·cem·ber·maand
enkelvoud meervoud
naamwoord decembermaand decembermaanden
verkleinwoord

de decembermaandv / m

  1. de 12de en laatste maand van het jaar
     Met de personeelswisselingen wilde Slot zijn sleutelspelers rust gunnen in deze volle decembermaand, maar deels was hij er ook toe gedwongen. Gernot Trauner en Orkun Kökçü waren geblesseerd, Guus Til zat een schorsing uit en in Iran zien ze liever niet dat international Alireza Jahanbakhsh een wedstrijd afwerkt tegen een ploeg uit Israël.[2]
     De Duitse brancheorganisatie voor winkels (HDE) heeft scherpe kritiek geuit op de voorgenomen coronamaatregelen. Volgens HDE doet de retail voldoende om de verspreiding van het coronavirus tegen te gaan. De de facto lockdown voor ongevaccineerden zorgt ervoor dat veel winkeliers inkomsten gaan mislopen in de doorgaans lucratieve decembermaand, vreest de HDE.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Slot brengt de ene na de andere tiener en ziet Feyenoord met 2-1 winnen” (DO 9 DECEMBER 2021), NOS
  3.   Weblink bron “Duitse regering wil vaccinatieplicht per februari, ook nu al aanscherpingen” (DO 2 DECEMBER 2021), NOS