inwit
- in·wit
- intensiverende afleiding van wit (bijvoeglijk naamwoord) met in- (versterkend voorvoegsel)
stellend | |
---|---|
onverbogen | inwit |
verbogen | inwitte |
partitief | inwits |
inwit
- heel wit, buitengewoon bleek
- Buiten het geschrevene, buiten het gedicht, heerst niemandswit, margewit, tussenwit, inwit. [1]
Er bestaat geen vergrotende of overtreffende trap, maar er is wel een nog verder versterkte vorm: in- en inwit.
- Het woord inwit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "inwit" herkend door:
33 % | van de Nederlanders; |
28 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Polet S.geciteerd in: Yang. jrg. 38 nr. 4 (december 2002) Inge Arteel, Gent; p. 549;geraadpleegd 2015-07-24
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- IPA: /ˈɪnwɪt/
enkelvoud | meervoud |
---|---|
inwit | - |
inwit
- ↑ James Joyce, Ulysses (1922).