internaat
- in·ter·naat
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘kostschool’ voor het eerst aangetroffen in 1896 [1]
- afgeleid van intern met het achtervoegsel -aat
- Naamwoord van handeling van interneren met het achtervoegsel -aat [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | internaat | internaten |
verkleinwoord | - | - |
het internaat o
- (maatschappij) een onderwijsinstelling waar de personen niet alleen studeren/werken, maar ook kost en inwoning genieten
- De afzondering van het internaat was een belangrijk element in de hele geschiedenis van het vormingswerk op De Vonk.[3]
- Het woord internaat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "internaat" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "internaat" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ internaat op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Laurenz Veendrick, Tussen school en leven:, 1999, p. 63
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be