• in·ra·men

inramen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
inramen
raamde in
ingeraamd
zwak -d volledig
  1. (fotografie) een diafilm in een diaraampje plaatsen zodat ze met een diaprojector vertoond kan worden
    • Wat kunnen ze eigenlijk? Dia's inramen, een tv aanzetten, een toestel repareren twee weken nadat je erom gevraagd hebt, en een tape op een verkeerd merk overspoelen. Maar geef ze een echte filmcamera in handen en ze komen zelfs míj om advies vragen.’ [2] 
76 % van de Nederlanders;
67 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. De Telegraaf (1977)– [tijdschrift] Revisor, De [Een overwinnaar (vervolg)]
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be