• ini·ti·aal
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘hoofdletter’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
  • afgeleid van het Franse initiale of van het Latijnse initium (begin) met het achtervoegsel -aal [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord initiaal initialen
verkleinwoord initiaaltje initiaaltjes

de initiaalv / m

  1. elk van de eerste letters van iemands namen
  2. grote, meestal versierde beginletter in een handschrift en in gedrukte teksten
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen initiaal initialer initiaalst
verbogen initiale initialere initiaalste
partitief initiaals initialers -

initiaal

  1. initieel, aanvankelijk
95 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[3]