initieel
- ini·ti·eel
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘aanvankelijk’ voor het eerst aangetroffen in 1976 [1]
- Naamwoord van handeling van initiëren met het achtervoegsel -eel [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | initieel | initiëler | initieelst |
verbogen | initiële | initiëlere | initieelste |
partitief | initieels | initiëlers | - |
initieel
- aanvankelijk geldend
- het begin betreffend
- Of een niet-lineaire verfijning inderdaad de best mogelijke parameterwaarden oplevert hangt sterk af van de initiële waarden.
- Het woord initieel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "initieel" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "initieel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ initieel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be