informatiseren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van informatiseren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | informatiseren | te informatiseren | ||||||
toekomend | zullen informatiseren | te zullen informatiseren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geïnformatiseerd | te hebben geïnformatiseerd | ||||||
toekomend | geïnformatiseerd zullen hebben | geïnformatiseerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
informatiserend | geïnformatiseerd | ev. informatiseer |
mv. verouderd informatiseert |
informatisere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | informatiseer | informatiseert | informatiseert | informatiseert | informatiseert | informatiseren | informatiseren | informatiseren | |
verleden (o.v.t.) | informatiseerde | informatiseerde | informatiseerde | informatiseerde | informatiseerde | informatiseerden | informatiseerden | informatiseerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal informatiseren | zult/zal informatiseren | zult/zal informatiseren | zult informatiseren | zal informatiseren | zullen informatiseren | zullen informatiseren | zullen informatiseren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou informatiseren | zou informatiseren | zou(dt) informatiseren | zoudt informatiseren | zou informatiseren | zouden informatiseren | zouden informatiseren | zouden informatiseren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geïnformatiseerd | hebt geïnformatiseerd | hebt/heeft geïnformatiseerd | hebt geïnformatiseerd | heeft geïnformatiseerd | hebben geïnformatiseerd | hebben geïnformatiseerd | hebben geïnformatiseerd | |
verleden (v.v.t.) | had geïnformatiseerd | had geïnformatiseerd | had geïnformatiseerd | hadt geïnformatiseerd | had geïnformatiseerd | hadden geïnformatiseerd | hadden geïnformatiseerd | hadden geïnformatiseerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal geïnformatiseerd hebben | zal/zult geïnformatiseerd hebben | zult/zal geïnformatiseerd hebben | zult geïnformatiseerd hebben | zal geïnformatiseerd hebben | zullen geïnformatiseerd hebben | zullen geïnformatiseerd hebben | zullen geïnformatiseerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geïnformatiseerd hebben | zou geïnformatiseerd hebben | zou/zoudt geïnformatiseerd hebben | zoudt geïnformatiseerd hebben | zou geïnformatiseerd hebben | zouden geïnformatiseerd hebben | zouden geïnformatiseerd hebben | zouden geïnformatiseerd hebben |