• in·een·schrom·pe·len

ineenschrompelen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ineenschrompelen
schrompelde ineen
ineengeschrompeld
zwak -d volledig
  1. ergatief heel erg in omvang afnemen
     hebt verdobbeld?' Ik zag de hartenvrouw in de vlammen ineenschrompelen; toen was mama verdwenen, en papa en ik waren alleen.[1]
     STUTTGART - Door het dieselschandaal en oplopende kosten voor de productie van elektrische auto’s heeft de Duitse autofabrikant Daimler de slechtste prestatie in de afgelopen decennia neergezet. Het moederconcern van Mercedes-Benz zag de 7,6 miljard euro winst uit 2018 vorig jaar goed ineenschrompelen 2,7 miljard euro.[2]
  1. Victoria Holt
    “De geheimzinnige echtgenoot” (1976), Saga, ISBN 9788726955644
  2.   Weblink bron “Dieselgate kost Daimler 60% winst” (11 feb. 2020), De Telegraaf