• in·boe·ken

inboeken [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
inboeken
boekte in
ingeboekt
zwak -t volledig
  1. opnemen in de boekhouding
    • De gemeente Almelo kan een meevaller inboeken van bijna 900.000 euro. Het gaat om btw over uitgaven voor de sportaccommodaties, die teruggekregen kan worden van de belastingdienst. Van het geld gaat echter niets terug naar de sport. [2] 
    • ‘Ook wij hadden graag gezien dat we het grootste gedeelte van het bedrag al in 2012 zouden kunnen inboeken’, schrijven B en W in hun reactie aan de gemeenteraad. Het college wil deze regeerperiode 2,3 miljoen euro op de eigen organisatie bezuinigen. Maar naar eigen zeggen kan dat pas in 2013 en 2014 gebeuren. [3] 
  2. rekening houden met
    • De gemeente moet weer een financiële tegenvaller als gevolg van bodemvervuiling inboeken. [4] 
  3. opnemen in de administratie
    • “Mensen hebben blijkbaar nog steeds behoefte aan een interessant uitje. En dan zitten ze bij ons op de goede plek”, aldus Van Rheenen. De medewerkers zijn nog druk doende met het inboeken van alle kaarten. Na de zomersluiting (september) krijgen de gasten hun kaarten en kan het nieuwe seizoen beginnen. [5] 
94 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[6]