• in-·en in-·le·lijk
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen in- en inlelijk - -
verbogen in- en inlelijke - -

in- en inlelijk

  1. uiterst onaantrekkelijk om te zien
    • Hoe in- en inlelijk moet zij haar eigen veren vinden, dat ze met andermans veren moet pronken. [1]