Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in- en in·le·lij·ke
Woordherkomst en -opbouw

Bijvoeglijk naamwoord

in- en inlelijke

  1. verbogen vorm van de stellende trap van in- en inlelijk
    • Dat in- en inlelijke gele huis fluisterde als het ware tegen hem. [1]

Verwijzingen