• im·pro·vi·sa·tie
enkelvoud meervoud
naamwoord improvisatie improvisaties
verkleinwoord improvisatietje improvisatietjes

de improvisatiev

  1. ter plekke verzonnen versie van een muziekstuk, voorlezing, enz. die niet van te voren bedacht is
    • Een improvisatie spelen. 
    • Moeiteloos liet ik me gaan in muzikale improvisaties. Wat een klank, wat een heerlijkheid gaf deze Bechstein ons. [1] 
     De hele schouderpartij was een soort modernistische improvisatie, heel ver verwijderd van de wiskundige regelmaat van de lokale kunst.[2]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]
  1. Sandes, David
    De wondermethode 2006 ISBN 9044509543 pagina 173
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044625691
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be