• im·pa·la
  • Leenwoord uit het Zoeloe, in de betekenis van ‘herkauwer’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1961 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord impala impala's
verkleinwoord impalaatje impalaatjes

de impalam

  1. (evenhoevigen) Aepyceros melampus  , een van de meest succesvolle soorten antilopen in zuidelijk Afrika
    • Sorry, ik weet niet wat een impala is. 
86 % van de Nederlanders;
76 % van de Vlamingen.[2]