• ico·no·clast
enkelvoud meervoud
naamwoord iconoclast iconoclasten
verkleinwoord iconoclastje iconoclastjes

de iconoclastm

  1. (kunst) (religie) beeldenstormer, iemand die uit godsdienstige overtuiging afbeeldingen van personen vernielt
     De rondleidster kwam met een hypothese die ik nooit had kunnen bedenken: „Misschien ging die iconoclast ’s avonds ook gewoon eten bij zijn moeder, en als ze dan zou vragen: ‘Wat heb je vandaag gedaan?’, vond hij het misschien toch te ver gaan om te moeten zeggen: ‘Ik heb Gods gezicht van de muur gebikt.’”[3]
     Soo seydt hy dan, dat de vraghe ghestelt is al oftse van eenigh Donatist, Novatiaen, oft Iconoclast quaem; maer hy weet wel beter.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. iconoclast op website: Etymologiebank.nl
  3.   Weblink bron
    Ingmar Heytze
    “Waarom geloven anderen wel in God en ik niet?” (16 juni 2021) op nrc.nl  
  4. P. Jodocus Kedd
    “Eeren-crans der catholijcke waerheydt waer mede het fondamentael examen over de ghereformeerde religie ghecroont ende ghe-eert is” (1647), p. 261