huiswerk
- huis·werk
- samenstelling van huis en werk
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | huiswerk | - |
verkleinwoord | huiswerkje | huiswerkjes |
het huiswerk o
- schoolwerk dat thuis verricht moet worden
- Ze kregen geen huiswerk op, omdat er een proefwerk volgde.
- ▸ De sfeer was altijd opgewekt, maar al snel ging iedereen over tot de orde van de dag en vertrok naar zijn of haar kamer om huiswerk te maken en ‘écht’ belangrijke mensen te bellen over de laatste drama’s op school.[1]
1. schoolwerk dat thuis verricht moet worden
- Het woord huiswerk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "huiswerk" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be