huisleraar
  • huis·le·raar
enkelvoud meervoud
naamwoord huisleraar huisleraren
huisleraars
verkleinwoord

de huisleraarm

  1. (onderwijs) (beroep) iemand die in de privéwoning van een leerling les geeft
     De oude Anton, de vroegere huisleraar van Andrej, hielp Pierre uit het rijtuig, zei dat de vorst thuis was en bracht hem naar een nette kleine vestibule.[1]
     Het ”stift” werd inderdaad een intellectuele kweekvijver door de combinatie van godgeleerdheid, filosofie en kennis van de muziek. Friedrich Hölderlin verkoos echter het dichterschap boven de pastorie en verdiende zijn dagelijks brood als huisleraar in het gezin van bankier Gontard.[2]
  1. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  2.   Weblink bron
    Dr. Hans Esther
    “Friedrich Hölderlin projecteert zijn verlangen op vervlogen, mythische tijd” (22 maart 2012), Reformatorisch Dagblad