hufter
- huf·ter
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hufter | hufters |
verkleinwoord | huftertje | huftertjes |
de hufter m
- (scheldwoord) (informeel) man die zich lomp, onbehouwen en/of aanstootgevend gedraagt
- Met die hufter wil ik niets van doen hebben.
- ▸ Je bedoelt dat Brylcreem-type in je klas van het meisjestikkertje spelen? Hij is hier één keer binnen geweest met een vriendin van me. Eén keer! En hij is daarna nooit meer uitgenodigd, die stomme hufter.[3]
1. man die zich lomp, onbehouwen en/of aanstootgevend gedraagt
- Het woord hufter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hufter" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "hufter" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ etymologiebank.nl
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044632767
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be