hranice
- IPA: /ɦraɲɪtsɛ/
hranice
- genitief enkelvoud van hranica
- nominatief meervoud van hranica
- accusatief meervoud van hranica
- hra·ni·ce
- Afgeleid van het Proto-Slavische *granica
- Afgeleid van het zelfstandige naamwoord hrana met het achtervoegsel -ice
hranice v
- grens; de raaklijn tussen twee landen
- «Česko má hranice se čtyřmi státy.»
- Tsjechië heeft grenzen met vier staten.
- «Česko má hranice se čtyřmi státy.»
- grens; plek of waarde, waarbij een kwalitatieve verandering plaats vindt
- «Dostáváme se k hranicím lidských možností.»
- We komen aan bij de grenzen van het menselijk kunnen.
- «Dostáváme se k hranicím lidských možností.»
- stapel
- brandstapel; houtstapel waarop lijken, misdadigers, ketters, heksen of andersdenkende vervolgden werden verbrand
- «Hranice vzplála.»
- De brandstapel laaide.
- «Hranice vzplála.»
- žít na hranici chudoby – op de grens van armoede leven
- Internetová jazyková příručka - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
- Slovník spisovného jazyka českého - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
- Příruční slovník jazyka českého - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
- Česko-německý slovník Fr. Št. Kotta - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch / Duits)
- Zie Wikipedia voor meer informatie.