hooihoop
- hooi·hoop
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hooihoop | hooihopen |
verkleinwoord | hooihoopje | hooihoopjes |
de hooihoop m
- (landbouw) opstapeling van gemaaid en gedroogd gras
- ▸ Ze wees naar de hooimijt. Een vork stond er rechtop ingestoken. Ze zakte door haar knieën en liet zich in de verende berg gedroogd gras vallen. (…) De tuinman trok de vork uit de hooihoop en begon het in banen liggende gras te keren.[2]
- ▸ Als de hooihopen droog waren, werden ze met de hooivork op de kar geladen.[3]
- Het woord 'hooihoop' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Rense Royaards“Zomerspelen” (23 augustus 1996) op nrc.nl
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie Jules Geraerts (geciteerd)“Jules Geraerts beleefde zijn jeugd in de Stiemervallei” op genk.be