• honk·vast
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen honkvast honkvaster (honkvastst) *
verbogen honkvaste honkvastere (honkvastste) *
partitief honkvasts honkvasters -

honkvast [1]

  1. gehecht zijnd aan één bepaalde plaats, weinig reizend
    • Mijn keuken is naar menselijke maatstaven niet overdreven vies. Helaas hebben zulke minieme schepselen weinig voedsel nodig. Het kleinste beetje vuil houdt grote hoeveelheden vliegjes in leven. Dat maakt de strijd ongelijk. Ze zijn trouwens ook uiterst honkvast: wie ze eenmaal heeft, raakt ze moeilijk weer kwijt.[2] 
    • Tijdens een bezoek van Van Doesburg aan Parijs van eind februari tot 10 maart 1920 kreeg de vriendschap met Mondriaan een nieuwe impuls. Gebrand als hij was op het leggen van contacten en het verspreiden van zijn idealen, struinde Van Doesburg met zijn anders zo honkvaste kameraad de hele stad af. [3]  
  • Omdat "-stst" moeilijk is uit te spreken en te verstaan kan voor de overtreffende trap beter de omschrijving "meest honkvast(e)" worden gebruikt. [4] [5]
95 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[6]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Groothuis, Diet
    Het grote poetsboek 2016 ISBN 978-90-450-2940-5 pagina 52
  3. Hanssen, Léon
    De schepping van een aards paradijs 2015 ISBN 978-90-214-5810-6 pagina 76
  4.   Weblink bron
    W. Haeseryn e.a.
    “6.4.3.1.2 Omschrijving van de trappen van vergelijking met meer en meest.” (januari 2019), punt 4 op e-ans.ivdnt.org (Algemene Nederlandse Spraakkunst)
  5.   Weblink bron “Omschreven trappen van vergelijking (algemeen)”, punt 3. op taaladvies.net (Nederlandse Taalunie)
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be