herrekenen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van herrekenen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		herrekenen			te herrekenen
	toekomend		zullen herrekenen			te zullen herrekenen
voltooid	tegenwoordig		hebben herrekend			te hebben herrekend
	toekomend		herrekend zullen hebben			herrekend te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	herrekenend		herrekend			ev. herreken	mv. verouderd herrekent	herrekene
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	herreken	herrekent	herrekent	herrekent	herrekent	herrekenen	herrekenen	herrekenen
verleden (o.v.t.)	herrekende	herrekende	herrekende	herrekende	herrekende	herrekenden	herrekenden	herrekenden
toekomend (o.t.t.t.)	zal herrekenen	zult/zal herrekenen	zult/zal herrekenen	zult herrekenen	zal herrekenen	zullen herrekenen	zullen herrekenen	zullen herrekenen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou herrekenen	zou herrekenen	zou(dt) herrekenen	zoudt herrekenen	zou herrekenen	zouden herrekenen	zouden herrekenen	zouden herrekenen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb herrekend	hebt herrekend	hebt/heeft herrekend	hebt herrekend	heeft herrekend	hebben herrekend	hebben herrekend	hebben herrekend
verleden (v.v.t.)	had herrekend	had herrekend	had herrekend	hadt herrekend	had herrekend	hadden herrekend	hadden herrekend	hadden herrekend
toekomend (v.t.t.t.)	zal herrekend hebben	zal/zult herrekend hebben	zult/zal herrekend hebben	zult herrekend hebben	zal herrekend hebben	zullen herrekend hebben	zullen herrekend hebben	zullen herrekend hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou herrekend hebben	zou herrekend hebben	zou/zoudt herrekend hebben	zoudt herrekend hebben	zou herrekend hebben	zouden herrekend hebben	zouden herrekend hebben	zouden herrekend hebben