heg
- heg
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | heg | heggen |
verkleinwoord | heggetje hegje |
heggetjes hegjes |
- een (meestal lijnvormige) aanplanting van struiken en/of bomen die dient om ruimten te scheiden
- heggendoornzaad, heggenduizendknoop, heggenkruid, heggenlandschap, heggenmus, heggenrank, heggenschaar, heggenwikke
1. een (meestal lijnvormige) aanplanting van struiken en/of bomen die dient om ruimten te scheiden
- Het woord heg staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "heg" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "heg" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ heg op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
stamtijd | |
---|---|
infinitief | voltooid deelwoord |
heg |
geheg |
volledig |
heg
- heg
heg