Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ha·ven·bek·ken
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord havenbekken havenbekkens
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het havenbekkeno

  1. (scheepvaart) water in een haven waarover schepen van en naar hun aanlegplaats kunnen varen
     Er stond een zwak briesje dat het water in het havenbekken amper deed rimpelen.[2]
     "Je schrikt er ongelooflijk van. Er zijn zoveel distributiecentra compleet geruïneerd. Schepen die aan de kade lagen, liggen nu op hun kant op de bodem van het havenbekken. En dan heb ik het nog niet eens over de krater en de grote graansilo's die hier staan en volledig verwoest zijn. Het is enorm indrukwekkend en ook triest."[3]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Henning Mankell (vert.Clementine Luijten)
    “Italiaanse schoenen” (2011), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044521832
  3.   Weblink bron “Rotterdamse havendirecteur in Beiroet: haven mooier maken dan hij was” (28-08-2020), NOS