• ha·te·lijk·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord hatelijkheid hatelijkheden
verkleinwoord hatelijkheidje hatelijkheidjes

de hatelijkheidv

  1. krenkende, pijnlijke, gemene opmerking
    • De dialogen zijn in hun hatelijkheid hilarisch (Bloemendaals hang naar alcohol, Stuarts lidmaatschap van de Kultuurkamer tijdens de bezetting), maar evenzeer gevoelig wanneer het gaat over hun verloren liefdes en zonen die ze zo weinig zagen. [2] 
    • ,,Het ontbreekt Trump aan sportiviteit, hij blijft bitter en boos en dan wil je eigenlijk alleen maar tegen hem zeggen: je hebt gewonnen!", aldus Baldwin die zegt dat hij verwachtte dat Trump een relaxtere houding zou aannemen. ,,De hatelijkheid van dit Witte Huis maakt mensen bezorgd. Daarom ga ik hem niet nog heel lang persifleren, ik weet niet of mensen het wel aankunnen", vervolgt Baldwin. [3] 
91 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[4]