Eduard de Martelaar op Wikipedia (nl) overleed in 978 na een dolksteek.

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dolk·steek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dolksteek dolksteken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de dolksteekm

  1. een aanval met een dolk
  2. (figuurlijk) (~ in de rug) een (gemene) op de persoon gerichte aanval met woorden
    • De rechtszaak tegen dichter en anti-Zwarte Piet activist Jerry Afriyie (35) - ook bekend als Kno'Ledge Cesare - werd eerder uitgesteld. Dat voelde als een 'dolksteek', vertelt hij, omdat hij en zijn gezin erdoor in onzekerheid bleven. Donderdag, in een Haagse rechtszaal, komt het er eindelijk van. Twee jaar na zijn arrestatie bij de Sinterklaasintocht van 2014 krijgt Afriyie de kans om zijn verhaal te doen.[2] 
    • „Zes van de eerste tien heb ik nog nooit gezien. Ze hebben nog geen poster geplakt”, zei Wout Jansen uit Flevoland, zelf nummer 24 op de lijst. Marcel Bruins, Statenlid in Gelderland, sprak over „een dolksteek in de rug”: „Die motie laat zien dat deze partij interne discussie niet aandurft.” En Robert Bleumink uit Heemstede had het over de „verkooppraatjes” van Jan Nagel. De voorzitter zou hebben „voorgekookt” dat er geen discussie kwam.[3]  
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Volkskrant Hassan Bahara 22 september 2016
  3. NRC Titia Ketelaar 12 december 2016