• hart·ver·hef·fend
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen hartverheffend hartverheffender hartverheffendst
verbogen hartverheffende hartverheffendere hartverheffendste
partitief hartverheffends hartverheffenders -

hartverheffend [1]

  1. blij makend; vrolijk stemmend
    • Te midden van dit alles is daar af en toe een lichtpuntje en altijd weer heeft dat te maken met de troost die het geloof ook in die barre omstandigheden bood. De beschrijving is soms ontroerend en altijd weer hartverheffend, zodat de lezer nergens in pessimisme vervalt. Het christelijk geloof licht op tegen een heel donkere achtergrond. [2] 
    • Vorig weekend trakteerde Radiohead het publiek op Rock Werchter op een even hartverscheurend als hartverheffend concert. Op een verhoogd platform voor de main stage stond Pieter Swinnen te genieten. Voor het eerst in jaren was hij er zonder rolstoel, mondmasker of maagsonde. [3] 
64 % van de Nederlanders;
76 % van de Vlamingen.[4]