• hard·ma·ken

hardmaken

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
hardmaken
maakte hard
hardgemaakt
zwak -t volledig
  1. zich ergens energiek voor inzetten
    • Burgemeester Ellen Nauta zal zich als portefeuillehouder Toerisme niet bij de gemeenteraad hardmaken om de voorgenomen bezuiniging van 10.000 euro op VVV Hof van Twente van tafel te halen. [1] 
    • Vakbond FNV zegt geschrokken te zijn van de aankondiging en spreekt van een ,,harde klap voor de werknemers. Omdat Boskalis een heel groot concern is, is de bond ,,nog niet op voorhand overtuigd van de noodzaak van gedwongen ontslagen. Bij de onderhandelingen met Boskalis wil FNV zich daarom hardmaken voor het herplaatsen van medewerkers. [2] 
  2. op een heel stevige manier kunnen bewijzen
    • Islamitische Staat eiste gisteren de aanslag op, maar kon niet hardmaken dat het daadwerkelijk achter de bomexplosie zat. De claim van IS kwam nadat de Russische president Vladimir Poetin de aanslag een daad van terrorisme noemde. [3] 
    • Toch was het vanochtend dé kop op de website van de publieke taakomroep: 'NPO Radio 2 en DWDD kregen betaald voor Koningslied'. Gelauff nu: ,,Ik bestrijd niet dat we het niet kunnen hardmaken. Ook geeft de hoofdredacteur toe dat de VARA, die DWDD maakt, gebeld had moeten worden. ,,Achteraf hadden we dat zeker moeten doen. [4] 
92 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[5]