• on·der·bou·wen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
onderbouwen
onderbouwde
onderbouwd
zwak -d volledig

onderbouwen

  1. overgankelijk argumenten aandragen die het beweerde ondersteunen en aannemelijk maken
    • Hij kon het beweerde niet goed onderbouwen en het werd daarmee van de tafel geveegd. 

de onderbouwenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord onderbouw
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]