• on·der·bouw
enkelvoud meervoud
naamwoord onderbouw onderbouwen
verkleinwoord - -

de onderbouwm

  1. (bouwkunde) deel van een bouwwerk waarbovenop iets anders gebouwd is
  2. (onderwijs) laagste klassen / groepen van een school
vervoeging van
onderbouwen

onderbouw

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van onderbouwen
    • Ik onderbouw. 
  2. gebiedende wijs van onderbouwen
    • Onderbouw! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van onderbouwen
    • Onderbouw je? 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]