happig
- hap·pig
- In de betekenis van ‘gretig’ voor het eerst aangetroffen in 1625 [1]
- afgeleid van hap met het achtervoegsel -ig [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | happig | happiger | happigst |
verbogen | happige | happigere | happigste |
partitief | happigs | happigers | - |
happig
- gretig, begerig, enthousiast
- Hij was niet de meest happige kandidaat om de nieuwe baan te krijgen.
- Het woord happig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "happig" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "happig" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ happig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be