hansop
- han·sop
- eponiem genoemd naar de karakteristieke kleding van een toneelfiguur en een daarop gebaseerde pop "Hans Sop" via Duits "Hans Supp" van Frans "Jean Potage", in de betekenis van ‘wijd kledingstuk, m.n. als nachtkleding’ aangetroffen vanaf 1725 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hansop | hansoppen |
verkleinwoord | hansopje | hansopjes |
de hansop m
- (kleding) ruim vallende nachtkleding waarbij lijf en broek aan één stuk zijn
- Lia, die rood haar had en gekleed was in een appelgroen hansopje met een diep decolleté dat ze opgevuld had met een transparant sjaaltje bespikkeld met een tijgerprintje, legde een hand op mijn hand. `Ik gun je die kamer zo vréééselijk,' zei ze zwoel. [4]
- Chuck, die toch zo van show hield en ook van mooie kleren, kwam er bekaaid af tijdens het lustrum. Als eerstejaars was hij gedwongen in een hansop rond te lopen. [5]
- (toneel) clownachtig toneelfiguur die in een hansop gekleed is
- [1] pyjama
- [2] potsenmaker, hansworst
1. (kleding) ruim vallende nachtkleding waarbij lijf en broek aan één stuk zijn
- Het woord hansop staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hansop" herkend door:
70 % | van de Nederlanders; |
35 % | van de Vlamingen.[6] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ hansop op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "hansop" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Jong, Rijk deEn weer zat er een Paul Newman in de keuken 2014 ISBN 978-94-6068213-1 pagina 46
- ↑ Scholten, JaapHorizon City 2014 ISBN 978-90-72603-35-7 pagina 144
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be